Wanneer het landelijk bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker op een andere manier wordt uitgevoerd, zullen minder vrouwen aan de ziekte sterven. Dat staat volgens de NOS in een rapport dat de Gezondheidsraad dinsdag uitbrengt aan minister Schippers van Volksgezondheid.
Op dit moment krijgen alle vrouwen tussen de 30 en 60 jaar elke 5 jaar een oproep om een uitstrijkje bij de huisarts te maken. Het lichaamsweefsel dat in de baarmoedermond word weggenomen, wordt gecontroleerd op baarmoederhalskanker.
Volgens de Raad is het beter om eerst aan de hand van het uitstrijkje vast te stellen of ze draagster zijn van één van de varianten van het HP-virus die een hoog risico geven op het ontstaan van baarmoederhalskanker. Alleen als zij HPV-positief zijn, volgt er een zogeheten PAP-test waarmee vastgesteld kan worden of de vrouw (een voorstadium van) baarmoederhalskanker heeft.
Vrouwen die HPV-positief zijn, maar bij wie de PAP-test geen afwijkingen laten zien, moeten vaker gecontroleerd worden dan eens in de vijf jaar.
Door op deze manier de screening te richten op de groep vrouwen met het meeste risico op baarmoederhalskanker, is de kans op tijdige opsporing van kanker veel groter. Het aantal nieuwe gevallen van baarmoederhalskanker zou hiermee met ongeveer 200 tot 300 per jaar verminderd kunnen worden. Nu krijgen jaarlijks 600 tot 700 vrouwen per jaar de ziekte. Ook de sterfte wordt hierdoor verminderd.
Vrouwen die geen draagster zijn van het HPV-virus dat baarmoederhalskanker veroorzaakt worden gewoon om de 5 jaar opgeroepen voor het uitstrijkje. Mogelijk hoeven zij bij een negatieve test 30-, 35- en 40-jarige leeftijd daarna nog maar één keer in de 10 jaar een test te ondergaan.
Bron: NOS
Lees ook:Uitstrijkje mogelijk verleden tijd
Lees ook:Thuistest voor opsporen baarmoederhalskanker
Lees ook:Geen onnodige uitstrijkjes meer
Lees ook:Thuistest vermindert aantal gevallen baarmoederhalskanker
Lees ook:Alleen naar gynaecoloog als het écht nodig is